Het kabinet wil de wooncrisis bezweren door vóór 2030 een miljoen woningen te bouwen. Het ‘bouwen, bouwen, bouwen’ mantra viert hoogtij. Maar pakt het kabinet daar wel alle onderliggende problemen mee aan? De vermogensongelijkheid neemt toe en door ruime leennormen blijven huizenprijzen opdrijven. De vraag is ook of de miljoenen woningen er wel kunnen komen met de huidige gebrekkig werkende grondmarkt. Hierover gaan we in gesprek met o.a. hoogleraren Dirk Bezemer & Erwin van der Krabben. Én met Rabobank-econoom Ester Barendregt, die met andere banken en economen werkt aan een plan voor de woningmarkt.
Hoe kijkt de buitenwereld naar Nederland, en hoe zien we onszelf? Op gezette tijden krijgen we een welkome kans om die twee perspectieven te vergelijken. Eerder deze maand verscheen een rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), oftewel de club van rijke landen. De OESO schrijft in haar Economic Survey of the Netherlands onder meer dat ‘meer gelijkheid in de belasting van woningeigenaren en huurders helpt om kapitaal productiever te gaan gebruiken en de stijging van huizenprijzen om te buigen…’
Dat jongeren geen dak boven hun hoofd kunnen vinden, heeft minder te maken met een tekort aan woningen en meer met te veel goedkoop geld dat in omloop is en de prijs van huur- en koopwoningen opdrijft.
Het nieuwe kabinet wil met 100.000 nieuwe woningen per jaar een inhaalslag maken om de wooncrisis aan te pakken. Maar volgens hoogleraar Erwin van der Krabben maakt de manier waarop de grondmarkt is georganiseerd het de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) niet gemakkelijk. Van der Krabben bespreekt de voors én tegens van vier oplossingsrichtingen om de woningbouwproductie te versnellen.